Woordenlijst

Leer werkwoorden – Duits

cms/verbs-webp/32312845.webp
ausschließen
Die Gruppe schließt ihn aus.
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kaufen
Sie wollen sich ein Haus kaufen.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/100434930.webp
enden
Hier endet die Strecke.
eindigen
De route eindigt hier.
cms/verbs-webp/79582356.webp
entziffern
Er entziffert die kleine Schrift mit einer Lupe.
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
cms/verbs-webp/103910355.webp
sitzen
Viele Menschen sitzen im Raum.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
cms/verbs-webp/75001292.webp
losfahren
Als die Ampel umsprang, fuhren die Autos los.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
cms/verbs-webp/108014576.webp
wiedersehen
Sie sehen endlich einander wieder.
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
cms/verbs-webp/123844560.webp
schützen
Ein Helm soll vor Unfällen schützen.
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
cms/verbs-webp/82604141.webp
wegwerfen
Er tritt auf eine weggeworfene Bananenschale.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/113671812.webp
teilen
Wir müssen lernen, unseren Wohlstand zu teilen.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
cms/verbs-webp/120978676.webp
niederbrennen
Das Feuer wird viel Wald niederbrennen.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/117953809.webp
aushalten
Sie kann den Gesang nicht aushalten.
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.