Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

saltar
Ell va saltar a l’aigua.
springen
Hij sprong in het water.

trobar-se
De vegades es troben a l’escala.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

estalviar
Els meus fills han estalviat els seus propis diners.
sparen
Mijn kinderen hebben hun eigen geld gespaard.

informar-se
Tots a bord s’informen amb el capità.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

sonar
La seva veu sona fantàstica.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.

xutar
En les arts marcials, has de saber xutar bé.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

trobar-se de nou
No puc trobar el camí de tornada.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

tastar
El xef principal tastà la sopa.
proeven
De chef-kok proeft de soep.

portar
L’ase porta una càrrega pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.

nedar
Ella nedà regularment.
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.

passar
Aquí ha passat un accident.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
