Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

pintar
Vull pintar el meu pis.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

renovar
El pintor vol renovar el color de la paret.
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.

canviar
El semàfor ha canviat a verd.
veranderen
Het licht veranderde in groen.

fugir
Tothom va fugir del foc.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

liquidar
La mercaderia s’està liquidant.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.

cobrir
Ella ha cobert el pa amb formatge.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.

tornar
El bumerang va tornar.
terugkomen
De boemerang kwam terug.

contractar
L’empresa vol contractar més gent.
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.

portar
L’ase porta una càrrega pesada.
dragen
De ezel draagt een zware last.

arribar
Va arribar just a temps.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.

trobar allotjament
Vam trobar allotjament en un hotel barat.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
