Woordenlijst
Leer werkwoorden – Zweeds
se klart
Jag kan se allt klart genom mina nya glasögon.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
lämna kvar
De lämnade av misstag sitt barn på stationen.
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
kasta
Han kastar bollen i korgen.
gooien
Hij gooit de bal in de mand.
parkera
Bilarna parkeras i parkeringsgaraget under mark.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
undvika
Han måste undvika nötter.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
ropa
Pojken ropar så högt han kan.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
skicka
Han skickar ett brev.
sturen
Hij stuurt een brief.
dö
Många människor dör i filmer.
sterven
Veel mensen sterven in films.
täcka
Barnet täcker sina öron.
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
säga adjö
Kvinnan säger adjö.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
äta
Vad vill vi äta idag?
eten
Wat willen we vandaag eten?