Woordenlijst

Leer werkwoorden – Zweeds

cms/verbs-webp/104135921.webp
gå in
Han går in i hotellrummet.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/123947269.webp
övervaka
Allting övervakas här av kameror.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
cms/verbs-webp/120762638.webp
berätta
Jag har något viktigt att berätta för dig.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/102136622.webp
dra
Han drar släden.
trekken
Hij trekt de slee.
cms/verbs-webp/100965244.webp
titta ner
Hon tittar ner i dalen.
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
cms/verbs-webp/111063120.webp
lära känna
Främmande hundar vill lära känna varandra.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
cms/verbs-webp/36190839.webp
bekämpa
Brandkåren bekämpar branden från luften.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publicera
Reklam publiceras ofta i tidningar.
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
cms/verbs-webp/130938054.webp
täcka
Barnet täcker sig självt.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cms/verbs-webp/44269155.webp
kasta
Han kastar argt sin dator på golvet.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/77646042.webp
bränna
Du borde inte bränna pengar.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/93697965.webp
köra runt
Bilarna kör runt i en cirkel.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.