Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/115153768.webp
vedere chiaramente
Posso vedere tutto chiaramente con i miei nuovi occhiali.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
cms/verbs-webp/65915168.webp
frusciare
Le foglie frusciano sotto i miei piedi.
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
cms/verbs-webp/102327719.webp
dormire
Il bambino dorme.
slapen
De baby slaapt.
cms/verbs-webp/91906251.webp
chiamare
Il ragazzo chiama il più forte possibile.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
cms/verbs-webp/130770778.webp
viaggiare
A lui piace viaggiare e ha visto molti paesi.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
cms/verbs-webp/89636007.webp
firmare
Ha firmato il contratto.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
cms/verbs-webp/107273862.webp
essere interconnesso
Tutti i paesi sulla Terra sono interconnessi.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
cms/verbs-webp/99951744.webp
sospettare
Lui sospetta che sia la sua fidanzata.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
cms/verbs-webp/129203514.webp
chiacchierare
Chiacchiera spesso con il suo vicino.
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
cms/verbs-webp/132125626.webp
persuadere
Spesso deve persuadere sua figlia a mangiare.
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
cms/verbs-webp/90773403.webp
seguire
Il mio cane mi segue quando faccio jogging.
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
cms/verbs-webp/21342345.webp
piacere
Al bambino piace il nuovo giocattolo.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.