Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/120452848.webp
conoscere
Lei conosce molti libri quasi a memoria.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
cms/verbs-webp/119335162.webp
muoversi
È sano muoversi molto.
bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
cms/verbs-webp/21342345.webp
piacere
Al bambino piace il nuovo giocattolo.
leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
cms/verbs-webp/90292577.webp
passare
L’acqua era troppo alta; il camion non poteva passare.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
cms/verbs-webp/30793025.webp
ostentare
A lui piace ostentare i suoi soldi.
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
cms/verbs-webp/112444566.webp
parlare a
Qualcuno dovrebbe parlare con lui; è così solo.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
cms/verbs-webp/113418367.webp
decidere
Non riesce a decidere quale paio di scarpe mettere.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
cms/verbs-webp/97335541.webp
commentare
Lui commenta la politica ogni giorno.
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
cms/verbs-webp/11497224.webp
rispondere
Lo studente risponde alla domanda.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
cms/verbs-webp/107273862.webp
essere interconnesso
Tutti i paesi sulla Terra sono interconnessi.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
cms/verbs-webp/104825562.webp
impostare
Devi impostare l’orologio.
instellen
Je moet de klok instellen.
cms/verbs-webp/102823465.webp
mostrare
Posso mostrare un visto nel mio passaporto.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.