Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
cambiare
Molto è cambiato a causa del cambiamento climatico.

sparen
Het meisje spaart haar zakgeld.
risparmiare
La ragazza sta risparmiando il suo denaro da tasca.

bezoeken
Ze bezoekt Parijs.
visitare
Lei sta visitando Parigi.

zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
rivolgersi
Si rivolgono l’uno all’altro.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
lasciare fermo
Oggi molti devono lasciare ferme le loro auto.

gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
accadere
Qui è accaduto un incidente.

sluiten
Ze sluit de gordijnen.
chiudere
Lei chiude le tende.

omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
abbracciare
La madre abbraccia i piccoli piedi del bambino.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.
donare
Lei dona il suo cuore.

bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
coprire
Lei copre il suo viso.

wachten
We moeten nog een maand wachten.
aspettare
Dobbiamo ancora aspettare un mese.
