Vocabolario
Impara i verbi – Olandese

beginnen
School begint net voor de kinderen.
iniziare
La scuola sta appena iniziando per i bambini.

luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
ascoltare
Gli piace ascoltare il ventre di sua moglie incinta.

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
rispondere
Lo studente risponde alla domanda.

schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
dipingere
Ho dipinto un bel quadro per te!

de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
ritrovare la strada
Non riesco a ritrovare la strada di ritorno.

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
accedere
Devi accedere con la tua password.

draaien
Ze draait het vlees.
girare
Lei gira la carne.

testen
De auto wordt in de werkplaats getest.
testare
L’auto viene testata nell’officina.

kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
chiacchierare
Gli studenti non dovrebbero chiacchierare durante la lezione.

doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?
passare
Il gatto può passare attraverso questo buco?

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.
scappare
Tutti scappavano dal fuoco.
