Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/78073084.webp
liggen
Ze waren moe en gingen liggen.
sdraiarsi
Erano stanchi e si sono sdraiati.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
monitorare
Qui tutto è monitorato da telecamere.
cms/verbs-webp/107852800.webp
kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
guardare attraverso
Lei guarda attraverso un binocolo.
cms/verbs-webp/11497224.webp
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
rispondere
Lo studente risponde alla domanda.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
commentare
Lui commenta la politica ogni giorno.
cms/verbs-webp/94796902.webp
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
ritrovare la strada
Non riesco a ritrovare la strada di ritorno.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggerire
La donna suggerisce qualcosa alla sua amica.
cms/verbs-webp/5161747.webp
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
rimuovere
L’escavatore sta rimuovendo il terreno.
cms/verbs-webp/114379513.webp
bedekken
De waterlelies bedekken het water.
coprire
Le ninfee coprono l’acqua.
cms/verbs-webp/102238862.webp
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
visitare
Un vecchio amico la visita.
cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
fare spazio
Molte vecchie case devono fare spazio per quelle nuove.
cms/verbs-webp/73880931.webp
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
pulire
L’operaio sta pulendo la finestra.