Vocabolario

Impara i verbi – Olandese

cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
fermare
Devi fermarti al semaforo rosso.
cms/verbs-webp/70864457.webp
brengen
De bezorger brengt het eten.
portare
Il fattorino sta portando il cibo.
cms/verbs-webp/84476170.webp
eisen
Hij eiste compensatie van de persoon waarmee hij een ongeluk had.
esigere
Ha esigito un risarcimento dalla persona con cui ha avuto un incidente.
cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
sviluppare
Stanno sviluppando una nuova strategia.
cms/verbs-webp/84314162.webp
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
estendere
Lui estende le braccia largamente.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
restituire
L’insegnante restituisce i saggi agli studenti.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
coprire
Lei copre il suo viso.
cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
deliziare
Il gol delizia i tifosi di calcio tedeschi.
cms/verbs-webp/98561398.webp
mengen
De schilder mengt de kleuren.
mescolare
Il pittore mescola i colori.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
esprimersi
Lei vuole esprimersi con la sua amica.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decifrare
Lui decifra il piccolo stampato con una lente d’ingrandimento.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
tagliare
Per l’insalata, devi tagliare il cetriolo.