Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/85623875.webp
studiare
Ci sono molte donne che studiano alla mia università.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.
cms/verbs-webp/109657074.webp
allontanare
Un cigno ne allontana un altro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
cms/verbs-webp/101556029.webp
rifiutare
Il bambino rifiuta il suo cibo.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
cms/verbs-webp/71883595.webp
ignorare
Il bambino ignora le parole di sua madre.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
cms/verbs-webp/94482705.webp
tradurre
Lui può tradurre tra sei lingue.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
cms/verbs-webp/44848458.webp
fermare
Devi fermarti al semaforo rosso.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/101945694.webp
fare la grassa mattinata
Vogliono finalmente fare la grassa mattinata per una notte.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.
cms/verbs-webp/115628089.webp
preparare
Lei sta preparando una torta.
bereiden
Ze bereidt een taart.
cms/verbs-webp/127720613.webp
mancare
Lui sente molto la mancanza della sua ragazza.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
cms/verbs-webp/129403875.webp
suonare
La campana suona ogni giorno.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.
cms/verbs-webp/107996282.webp
riferirsi
L’insegnante fa riferimento all’esempio sulla lavagna.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
cms/verbs-webp/47241989.webp
cercare
Ciò che non sai, devi cercarlo.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.