Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

osare
Hanno osato saltare fuori dall’aereo.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.

apparire
Un grosso pesce è apparso improvvisamente nell’acqua.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.

investire
In cosa dovremmo investire i nostri soldi?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

chiacchierare
Gli studenti non dovrebbero chiacchierare durante la lezione.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.

camminare
A lui piace camminare nel bosco.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.

affidare
I proprietari mi affidano i loro cani per una passeggiata.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

alzarsi
Lei non riesce più ad alzarsi da sola.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

cercare
Ciò che non sai, devi cercarlo.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

ragionare insieme
Devi ragionare insieme nei giochi di carte.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

scrivere ovunque
Gli artisti hanno scritto su tutta la parete.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

evitare
Lui deve evitare le noci.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
