Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/115267617.webp
osare
Hanno osato saltare fuori dall’aereo.
durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.
cms/verbs-webp/115373990.webp
apparire
Un grosso pesce è apparso improvvisamente nell’acqua.
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
cms/verbs-webp/120282615.webp
investire
In cosa dovremmo investire i nostri soldi?
investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
cms/verbs-webp/40632289.webp
chiacchierare
Gli studenti non dovrebbero chiacchierare durante la lezione.
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
cms/verbs-webp/120624757.webp
camminare
A lui piace camminare nel bosco.
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/124458146.webp
affidare
I proprietari mi affidano i loro cani per una passeggiata.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/106088706.webp
alzarsi
Lei non riesce più ad alzarsi da sola.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
cms/verbs-webp/47241989.webp
cercare
Ciò che non sai, devi cercarlo.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
cms/verbs-webp/47225563.webp
ragionare insieme
Devi ragionare insieme nei giochi di carte.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
cms/verbs-webp/49853662.webp
scrivere ovunque
Gli artisti hanno scritto su tutta la parete.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.
cms/verbs-webp/118064351.webp
evitare
Lui deve evitare le noci.
vermijden
Hij moet noten vermijden.
cms/verbs-webp/58477450.webp
affittare
Sta affittando la sua casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.