Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

trasportare
Il camion trasporta le merci.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

occuparsi di
Il nostro custode si occupa della rimozione della neve.
zorgen voor
Onze conciërge zorgt voor de sneeuwruiming.

diventare cieco
L’uomo con le spillette è diventato cieco.
blind worden
De man met de badges is blind geworden.

svendere
La merce viene svenduta.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.

aspettare
Lei sta aspettando l’autobus.
wachten
Ze wacht op de bus.

smaltire
Questi vecchi pneumatici devono essere smaltiti separatamente.
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.

bruciare
Non dovresti bruciare i soldi.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.

ringraziare
Lui l’ha ringraziata con dei fiori.
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.

limitare
Le recinzioni limitano la nostra libertà.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.

combattere
Il corpo dei vigili del fuoco combatte l’incendio dall’aria.
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.

girarsi
Devi girare la macchina qui.
omdraaien
Je moet hier de auto omdraaien.
