Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

studiare
Ci sono molte donne che studiano alla mia università.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

allontanare
Un cigno ne allontana un altro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

rifiutare
Il bambino rifiuta il suo cibo.
weigeren
Het kind weigert zijn eten.

ignorare
Il bambino ignora le parole di sua madre.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

tradurre
Lui può tradurre tra sei lingue.
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.

fermare
Devi fermarti al semaforo rosso.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

fare la grassa mattinata
Vogliono finalmente fare la grassa mattinata per una notte.
uitslapen
Ze willen eindelijk eens een nacht uitslapen.

preparare
Lei sta preparando una torta.
bereiden
Ze bereidt een taart.

mancare
Lui sente molto la mancanza della sua ragazza.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

suonare
La campana suona ogni giorno.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

riferirsi
L’insegnante fa riferimento all’esempio sulla lavagna.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
