Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

correr
O atleta corre.
rennen
De atleet rent.

influenciar
Não se deixe influenciar pelos outros!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

rezar
Ele reza silenciosamente.
bidden
Hij bidt in stilte.

sentir
Ela sente o bebê em sua barriga.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.

colher
Ela colheu uma maçã.
plukken
Ze plukte een appel.

perder-se
Minha chave se perdeu hoje!
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!

conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

contar
Ela conta as moedas.
tellen
Ze telt de munten.

ouvir
Ele está ouvindo ela.
luisteren
Hij luistert naar haar.

descrever
Como se pode descrever cores?
beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?

limitar
Cercas limitam nossa liberdade.
begrenzen
Hekken begrenzen onze vrijheid.
