Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/119520659.webp
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
mencionar
Quantas vezes preciso mencionar esse argumento?
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
entender
Eu não consigo te entender!
cms/verbs-webp/110646130.webp
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cobrir
Ela cobriu o pão com queijo.
cms/verbs-webp/17624512.webp
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.
acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
expressar-se
Ela quer se expressar para sua amiga.
cms/verbs-webp/91930309.webp
importeren
We importeren fruit uit veel landen.
importar
Nós importamos frutas de muitos países.
cms/verbs-webp/105504873.webp
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
querer partir
Ela quer deixar o hotel.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
contar
Tenho algo importante para te contar.
cms/verbs-webp/97188237.webp
dansen
Ze dansen verliefd een tango.
dançar
Eles estão dançando um tango apaixonados.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
parar
Você deve parar no sinal vermelho.
cms/verbs-webp/88597759.webp
drukken
Hij drukt op de knop.
pressionar
Ele pressiona o botão.
cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
provar
O chef principal prova a sopa.