Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
deixar sem palavras
A surpresa a deixou sem palavras.

knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
abraçar
Ele abraça seu velho pai.

controleren
Hij controleert wie daar woont.
verificar
Ele verifica quem mora lá.

smaken
Dit smaakt echt goed!
provar
Isso prova muito bem!

antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
responder
Ela sempre responde primeiro.

vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
progredir
Caracóis só fazem progresso lentamente.

verbranden
Je moet geen geld verbranden.
queimar
Você não deveria queimar dinheiro.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nomear
Quantos países você pode nomear?

kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
conversar
Ele frequentemente conversa com seu vizinho.

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
enviar
As mercadorias serão enviadas para mim em uma embalagem.

achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
atrasar
Logo teremos que atrasar o relógio novamente.
