Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
queimar
A carne não deve queimar na grelha.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
gastar dinheiro
Temos que gastar muito dinheiro em reparos.

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cancelar
Ele infelizmente cancelou a reunião.

vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
destruir
Os arquivos serão completamente destruídos.

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
correr atrás
A mãe corre atrás de seu filho.

kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
conhecer
Ela conhece muitos livros quase de cor.

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
proteger
Um capacete é suposto proteger contra acidentes.

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
descobrir
Os marinheiros descobriram uma nova terra.

gooien
Hij gooit de bal in de mand.
jogar
Ele joga a bola na cesta.

weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
reencontrar
Eles finalmente se reencontram.

zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
estar localizado
Uma pérola está localizada dentro da concha.
