Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

punir
Ela puniu sua filha.
straffen
Ze strafte haar dochter.

acordar
Ele acabou de acordar.
wakker worden
Hij is net wakker geworden.

encontrar
Às vezes eles se encontram na escada.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

tocar
Ele a tocou ternamente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.

esperar
Minha irmã está esperando um filho.
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.

ousar
Eu não ousaria pular na água.
durven
Ik durf niet in het water te springen.

demitir
O chefe o demitiu.
ontslaan
De baas heeft hem ontslagen.

desenvolver
Eles estão desenvolvendo uma nova estratégia.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.

orientar-se
Consigo me orientar bem em um labirinto.
de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.

perseguir
O cowboy persegue os cavalos.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.

pendurar
Ambos estão pendurados em um galho.
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
