Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

terminar
A rota termina aqui.
eindigen
De route eindigt hier.

abraçar
Ele abraça seu velho pai.
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.

empurrar
Eles empurram o homem para a água.
duwen
Ze duwen de man het water in.

adivinhar
Você precisa adivinhar quem eu sou!
raden
Je moet raden wie ik ben!

despachar
Este pacote será despachado em breve.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.

estudar
Há muitas mulheres estudando na minha universidade.
studeren
Er studeren veel vrouwen aan mijn universiteit.

enviar
Estou te enviando uma carta.
sturen
Ik stuur je een brief.

olhar um para o outro
Eles se olharam por muito tempo.
elkaar aankijken
Ze keken elkaar lang aan.

perguntar
Ele a pede perdão.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.

jogar para
Eles jogam a bola um para o outro.
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.

tributar
As empresas são tributadas de várias maneiras.
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
