Woordenlijst
Leer werkwoorden – Catalaans

girar
Pots girar a l’esquerra.
draaien
Je mag naar links draaien.

treballar en
Ha de treballar en tots aquests arxius.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.

corregir
El mestre corregeix els assaigs dels estudiants.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.

estendre
Ell estén els seus braços àmpliament.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

recompensar
Ell va ser recompensat amb una medalla.
belonen
Hij werd beloond met een medaille.

saltar
El nen salta feliçment.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

mirar
Tothom està mirant els seus telèfons.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

menjar
Què volem menjar avui?
eten
Wat willen we vandaag eten?

escollir
És difícil escollir el correcte.
kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.

demanar
Ella demana un esmorzar per ella mateixa.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.

portar
El missatger porta un paquet.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
