Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

enter
He enters the hotel room.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.

think
Who do you think is stronger?
denken
Wie denk je dat sterker is?

burn
The meat must not burn on the grill.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

paint
The car is being painted blue.
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.

take over
The locusts have taken over.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

imitate
The child imitates an airplane.
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

test
The car is being tested in the workshop.
testen
De auto wordt in de werkplaats getest.

enjoy
She enjoys life.
genieten
Ze geniet van het leven.

offer
What are you offering me for my fish?
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

understand
I can’t understand you!
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!

park
The cars are parked in the underground garage.
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
