Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

go
Where are you both going?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

get used to
Children need to get used to brushing their teeth.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

influence
Don’t let yourself be influenced by others!
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!

develop
They are developing a new strategy.
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.

create
Who created the Earth?
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?

hate
The two boys hate each other.
haten
De twee jongens haten elkaar.

correct
The teacher corrects the students’ essays.
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.

look down
I could look down on the beach from the window.
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.

go further
You can’t go any further at this point.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.

end
The route ends here.
eindigen
De route eindigt hier.

start running
The athlete is about to start running.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
