Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

order
She orders breakfast for herself.
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.

look up
What you don’t know, you have to look up.
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

give away
She gives away her heart.
weggeven
Ze geeft haar hart weg.

carry
They carry their children on their backs.
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.

search
The burglar searches the house.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.

depart
The train departs.
vertrekken
De trein vertrekt.

cover
She covers her face.
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.

overcome
The athletes overcome the waterfall.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.

sort
He likes sorting his stamps.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

remove
The excavator is removing the soil.
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.

look
Everyone is looking at their phones.
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
