Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

drive back
The mother drives the daughter back home.
terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.

hang down
The hammock hangs down from the ceiling.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

answer
The student answers the question.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

remove
The craftsman removed the old tiles.
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.

enter
The subway has just entered the station.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.

trust
We all trust each other.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

get a turn
Please wait, you’ll get your turn soon!
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!

think
She always has to think about him.
denken
Ze moet altijd aan hem denken.

set aside
I want to set aside some money for later every month.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.

need
I’m thirsty, I need water!
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!

run away
Some kids run away from home.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
