Woordenlijst

Leer werkwoorden – Ests

cms/verbs-webp/80060417.webp
ära sõitma
Ta sõidab oma autoga ära.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
cms/verbs-webp/93031355.webp
julgema
Ma ei julge vette hüpata.
durven
Ik durf niet in het water te springen.
cms/verbs-webp/104759694.webp
lootma
Paljud loodavad Euroopas paremat tulevikku.
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
cms/verbs-webp/124274060.webp
jätma
Ta jättis mulle ühe pitsaviilu.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/43483158.webp
rongiga minema
Ma lähen sinna rongiga.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protestima
Inimesed protestivad ebaõigluse vastu.
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
cms/verbs-webp/90539620.webp
mööduma
Aeg möödub mõnikord aeglaselt.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
cms/verbs-webp/113136810.webp
ära saatma
See pakend saadetakse varsti ära.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
cms/verbs-webp/95470808.webp
sisse tulema
Tule sisse!
binnenkomen
Kom binnen!
cms/verbs-webp/95625133.webp
armastama
Ta armastab oma kassi väga.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
cms/verbs-webp/90287300.webp
helisema
Kas kuuled kella helinat?
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
cms/verbs-webp/130814457.webp
lisama
Ta lisab kohvile natuke piima.
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.