Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

vriende word
Die twee het vriende geword.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.

dank
Ek dank u baie daarvoor!
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!

ontdek
Die seemanne het ’n nuwe land ontdek.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.

toelaat
Mens moet nie depressie toelaat nie.
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.

verkoop
Die koopwaar word uitverkoop.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.

veroorsaak
Suiker veroorsaak baie siektes.
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.

verf
Ek wil my woonstel verf.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

afbrand
Die vuur sal baie van die woud afbrand.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

skakel
Sy het die foon opgetel en die nommer geskakel.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

moet
Hy moet hier afklim.
moeten
Hij moet hier uitstappen.

lui
Wie het die deurbel gelui?
bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?
