Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans
dink
Jy moet baie dink in skaak.
denken
Je moet veel denken bij schaken.
klop
Hy het sy teenstander in tennis geklop.
verslaan
Hij versloeg zijn tegenstander in tennis.
skakel af
Sy skakel die alarmklok af.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
staan laat
Vandag moet baie mense hulle motors laat staan.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
vermoed
Hy vermoed dat dit sy vriendin is.
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
opstaan vir
Die twee vriende wil altyd vir mekaar opstaan.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
ontdek
Die seemanne het ’n nuwe land ontdek.
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
brand
Die vleis moet nie op die rooster brand nie.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
herinner
Die rekenaar herinner my aan my afsprake.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
werk
Sy werk beter as ’n man.
werken
Ze werkt beter dan een man.
proe
Dit proe regtig lekker!
smaken
Dit smaakt echt goed!