Woordenlijst
Leer werkwoorden – Afrikaans

meng
Sy meng ’n vrugtesap.
mengen
Ze mengt een vruchtensap.

’n jaar herhaal
Die student het ’n jaar herhaal.
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

vertrek
Ons vakansiegaste het gister vertrek.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

parkeer
Die fietse is voor die huis geparkeer.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

vorm
Ons vorm ’n goeie span saam.
vormen
We vormen samen een goed team.

beskerm
Kinders moet beskerm word.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.

slaag
Die studente het die eksamen geslaag.
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

begin
Die soldate begin.
beginnen
De soldaten beginnen.

mis
Hy mis sy vriendin baie.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

skryf oor
Die kunstenaars het oor die hele muur geskryf.
schrijven op
De kunstenaars hebben op de hele muur geschreven.

deurlaat
Moet vlugtelinge by die grense deurgelaat word?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
