Woordenlijst

Leer werkwoorden – Afrikaans

cms/verbs-webp/123170033.webp
bankrot gaan
Die besigheid sal waarskynlik binnekort bankrot gaan.
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
cms/verbs-webp/86710576.webp
vertrek
Ons vakansiegaste het gister vertrek.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.
cms/verbs-webp/110045269.webp
voltooi
Hy voltooi sy drafroete elke dag.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
cms/verbs-webp/33564476.webp
aflewer
Die pizza afleweringsman lewer die pizza af.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwys
Die onderwyser verwys na die voorbeeld op die bord.
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
cms/verbs-webp/87994643.webp
stap
Die groep het oor ’n brug gestap.
wandelen
De groep wandelde over een brug.
cms/verbs-webp/83636642.webp
slaan
Sy slaan die bal oor die net.
slaan
Ze slaat de bal over het net.
cms/verbs-webp/78773523.webp
vermeerder
Die bevolking het aansienlik vermeerder.
toenemen
De bevolking is sterk toegenomen.
cms/verbs-webp/125400489.webp
verlaat
Toeriste verlaat die strand teen middag.
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
cms/verbs-webp/40477981.webp
bekend wees met
Sy is nie bekend met elektrisiteit nie.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
cms/verbs-webp/113671812.webp
deel
Ons moet leer om ons rykdom te deel.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertel
Ek het iets belangriks om vir jou te vertel.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.