Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws
išparduoti
Prekės yra išparduojamos.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
pirkti
Jie nori pirkti namą.
kopen
Ze willen een huis kopen.
pakilti
Ji jau negali pati pakilti.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
pabėgti
Mūsų sūnus norėjo pabėgti iš namų.
weglopen
Onze zoon wilde van huis weglopen.
galioja
Viza nebegalioja.
geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
treniruoti
Šuo yra treniruojamas jos.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
suprasti
Ne viską galima suprasti apie kompiuterius.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
sustoti
Jūs privalote sustoti prie raudonos šviesos.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
įeiti
Jis įeina į viešbučio kambarį.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
išleisti
Ji išleido visus savo pinigus.
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
užrašyti
Ji nori užrašyti savo verslo idėją.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.