Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

søge efter
Politiet søger efter gerningsmanden.
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.

parkere
Cyklerne er parkeret foran huset.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.

beskytte
Moderen beskytter sit barn.
beschermen
De moeder beschermt haar kind.

udleje
Han udlejer sit hus.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

trykke
Han trykker på knappen.
drukken
Hij drukt op de knop.

lykkes
Det lykkedes ikke denne gang.
lukken
Deze keer is het niet gelukt.

male
Jeg vil male min lejlighed.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

besøge
En gammel ven besøger hende.
bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.

dække
Barnet dækker sig selv.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.

hade
De to drenge hader hinanden.
haten
De twee jongens haten elkaar.

skrive ned
Hun vil skrive sin forretningsidé ned.
opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
