Woordenlijst

Leer werkwoorden – Deens

cms/verbs-webp/89635850.webp
ringe
Hun tog telefonen og ringede nummeret.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
cms/verbs-webp/122153910.webp
dele
De deler husarbejdet mellem sig.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
cms/verbs-webp/91603141.webp
løbe væk
Nogle børn løber væk hjemmefra.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
cms/verbs-webp/127554899.webp
foretrække
Vores datter læser ikke bøger; hun foretrækker sin telefon.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
cms/verbs-webp/57248153.webp
nævne
Chefen nævnte, at han vil fyre ham.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/51465029.webp
gå langsomt
Uret går et par minutter langsomt.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
cms/verbs-webp/79046155.webp
gentage
Kan du gentage det?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
cms/verbs-webp/81236678.webp
misse
Hun missede en vigtig aftale.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kende
Hun kender mange bøger næsten udenad.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
cms/verbs-webp/44269155.webp
kaste
Han kaster vredt sin computer på gulvet.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/61806771.webp
bringe
Budbringeren bringer en pakke.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
cms/verbs-webp/25599797.webp
spare
Du sparer penge, når du sænker rumtemperaturen.
besparen
Je bespaart geld als je de kamertemperatuur verlaagt.