Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens
ringe
Hun tog telefonen og ringede nummeret.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
dele
De deler husarbejdet mellem sig.
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
løbe væk
Nogle børn løber væk hjemmefra.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
foretrække
Vores datter læser ikke bøger; hun foretrækker sin telefon.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
nævne
Chefen nævnte, at han vil fyre ham.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
gå langsomt
Uret går et par minutter langsomt.
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
gentage
Kan du gentage det?
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
misse
Hun missede en vigtig aftale.
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
kende
Hun kender mange bøger næsten udenad.
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
kaste
Han kaster vredt sin computer på gulvet.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
bringe
Budbringeren bringer en pakke.
brengen
De koerier brengt een pakketje.