Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

køre rundt
Bilerne kører rundt i en cirkel.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

blande
Forskellige ingredienser skal blandes.
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.

ledsage
Hunden ledsager dem.
begeleiden
De hond begeleidt hen.

ske
En ulykke er sket her.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

ligge
Børnene ligger sammen i græsset.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

tage toget
Jeg vil tage derhen med toget.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

stole på
Vi stoler alle på hinanden.
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.

føle afsky
Hun føler afsky for edderkopper.
walgen van
Ze walgde van spinnen.

male
Hun har malet sine hænder.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

tænke
Hvem tror du er stærkest?
denken
Wie denk je dat sterker is?

føle
Han føler sig ofte alene.
voelen
Hij voelt zich vaak alleen.
