Woordenlijst
Leer werkwoorden – Deens

gå
Tiden går nogle gange langsomt.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.

rejse
Han kan godt lide at rejse og har set mange lande.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.

øve
Kvinden øver yoga.
oefenen
De vrouw beoefent yoga.

kende
Børnene er meget nysgerrige og kender allerede meget.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.

ville have
Han vil have for meget!
willen
Hij wil te veel!

ville forlade
Hun vil forlade sit hotel.
willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.

kæmpe
Atleterne kæmper mod hinanden.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

efterlade uberørt
Naturen blev efterladt uberørt.
onaangeroerd laten
De natuur werd onaangeroerd gelaten.

ankomme
Flyet ankom til tiden.
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

virke
Motorcyklen er i stykker; den virker ikke længere.
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

berige
Krydderier beriger vores mad.
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
