Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks

klamať
Často klame, keď chce niečo predávať.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

prehovoriť
Politik prehovorí pred mnohými študentmi.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.

zamestnať
Uchádzač bol zamestnaný.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.

rozlúčiť sa
Žena sa rozlúči.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.

vpustiť
Mali by byť utečenci vpustení na hraniciach?
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?

závisieť
Je slepý a závisí na vonkajšej pomoci.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.

triediť
Rád triedi svoje známky.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

povedať
Mám ti niečo dôležité povedať.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.

vrátiť sa
Nemôže sa vrátiť späť sám.
teruggaan
Hij kan niet alleen teruggaan.

ležať
Deti ležia spolu v tráve.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

volať
Chlapec volá, ako len môže.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
