Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/120015763.webp
querer sair
A criança quer sair.
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
cms/verbs-webp/5135607.webp
mudar-se
O vizinho está se mudando.
verhuizen
De buurman verhuist.
cms/verbs-webp/15353268.webp
espremer
Ela espreme o limão.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
cms/verbs-webp/84472893.webp
andar
As crianças gostam de andar de bicicleta ou patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
cms/verbs-webp/859238.webp
exercer
Ela exerce uma profissão incomum.
uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.
cms/verbs-webp/90032573.webp
saber
As crianças são muito curiosas e já sabem muito.
weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
cms/verbs-webp/84850955.webp
mudar
Muita coisa mudou devido à mudança climática.
veranderen
Veel is veranderd door klimaatverandering.
cms/verbs-webp/109588921.webp
desligar
Ela desliga o despertador.
uitzetten
Ze zet de wekker uit.
cms/verbs-webp/130770778.webp
viajar
Ele gosta de viajar e já viu muitos países.
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
cms/verbs-webp/71612101.webp
entrar
O metrô acaba de entrar na estação.
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitorar
Tudo aqui é monitorado por câmeras.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
cms/verbs-webp/100649547.webp
contratar
O candidato foi contratado.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.