Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

chamar
O menino chama o mais alto que pode.
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.

assumir
Os gafanhotos assumiram o controle.
overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.

parar
Os táxis pararam no ponto.
arriveren
De taxi’s zijn bij de halte gearriveerd.

reportar-se
Todos a bordo se reportam ao capitão.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

devolver
A professora devolve as redações aos alunos.
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

conduzir
Os carros conduzem em círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

pintar
Eu pintei um lindo quadro para você!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

deixar entrar
Nunca se deve deixar estranhos entrar.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.

chutar
Nas artes marciais, você deve saber chutar bem.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

deixar sem palavras
A surpresa a deixou sem palavras.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.

alugar
Ele está alugando sua casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
