Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (UK)

give birth
She will give birth soon.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

let in front
Nobody wants to let him go ahead at the supermarket checkout.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.

let in
One should never let strangers in.
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.

visit
She is visiting Paris.
bezoeken
Ze bezoekt Parijs.

leave
Many English people wanted to leave the EU.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

monitor
Everything is monitored here by cameras.
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.

find one’s way back
I can’t find my way back.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

build
The children are building a tall tower.
bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

paint
He is painting the wall white.
schilderen
Hij schildert de muur wit.

get by
She has to get by with little money.
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

ride
Kids like to ride bikes or scooters.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
