Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/123648488.webp
langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
stop by
The doctors stop by the patient every day.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
return
The boomerang returned.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
set back
Soon we’ll have to set the clock back again.
cms/verbs-webp/103797145.webp
aannemen
Het bedrijf wil meer mensen aannemen.
hire
The company wants to hire more people.
cms/verbs-webp/102049516.webp
verlaten
De man vertrekt.
leave
The man leaves.
cms/verbs-webp/129002392.webp
verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.
explore
The astronauts want to explore outer space.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
drive through
The car drives through a tree.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
think
She always has to think about him.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
follow
The chicks always follow their mother.
cms/verbs-webp/90292577.webp
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
get through
The water was too high; the truck couldn’t get through.
cms/verbs-webp/102397678.webp
publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.
publish
Advertising is often published in newspapers.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
accept
I can’t change that, I have to accept it.