Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/113253386.webp
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
work out
It didn’t work out this time.
cms/verbs-webp/102677982.webp
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
feel
She feels the baby in her belly.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
run
The athlete runs.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
pick out
She picks out a new pair of sunglasses.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
turn
She turns the meat.
cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sort
He likes sorting his stamps.
cms/verbs-webp/105934977.webp
genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
generate
We generate electricity with wind and sunlight.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
chat
They chat with each other.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
walk
He likes to walk in the forest.
cms/verbs-webp/80427816.webp
corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
correct
The teacher corrects the students’ essays.
cms/verbs-webp/119188213.webp
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
vote
The voters are voting on their future today.
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
prove
He wants to prove a mathematical formula.