Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
think along
You have to think along in card games.

opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
write down
She wants to write down her business idea.

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
happen
Strange things happen in dreams.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
summarize
You need to summarize the key points from this text.

vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
ask
He asks her for forgiveness.

uitkomen
Wat komt er uit het ei?
come out
What comes out of the egg?

smaken
Dit smaakt echt goed!
taste
This tastes really good!

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
go
Where are you both going?

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
endure
She can hardly endure the pain!

verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
expect
My sister is expecting a child.
