Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/35071619.webp
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
pass by
The two pass by each other.
cms/verbs-webp/97119641.webp
schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
paint
The car is being painted blue.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
forget
She’s forgotten his name now.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
check
He checks who lives there.
cms/verbs-webp/79404404.webp
nodig hebben
Ik heb dorst, ik heb water nodig!
need
I’m thirsty, I need water!
cms/verbs-webp/61826744.webp
creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?
create
Who created the Earth?
cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
need
You need a jack to change a tire.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
turn
She turns the meat.
cms/verbs-webp/101630613.webp
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.
search
The burglar searches the house.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
get a turn
Please wait, you’ll get your turn soon!
cms/verbs-webp/120193381.webp
trouwen
Het stel is net getrouwd.
marry
The couple has just gotten married.
cms/verbs-webp/70864457.webp
brengen
De bezorger brengt het eten.
deliver
The delivery person is bringing the food.