Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
get drunk
He gets drunk almost every evening.
cms/verbs-webp/78973375.webp
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
get a sick note
He has to get a sick note from the doctor.
cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
see clearly
I can see everything clearly through my new glasses.
cms/verbs-webp/116877927.webp
inrichten
Mijn dochter wil haar appartement inrichten.
set up
My daughter wants to set up her apartment.
cms/verbs-webp/106515783.webp
vernielen
De tornado vernielt veel huizen.
destroy
The tornado destroys many houses.
cms/verbs-webp/94193521.webp
draaien
Je mag naar links draaien.
turn
You may turn left.
cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
evaluate
He evaluates the performance of the company.
cms/verbs-webp/124740761.webp
stoppen
De vrouw stopt een auto.
stop
The woman stops a car.
cms/verbs-webp/117284953.webp
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
pick out
She picks out a new pair of sunglasses.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
hang
Both are hanging on a branch.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
start running
The athlete is about to start running.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
think
You have to think a lot in chess.