Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
enter
The ship is entering the harbor.
cms/verbs-webp/97593982.webp
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!
prepare
A delicious breakfast is prepared!
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
go out
The kids finally want to go outside.
cms/verbs-webp/92266224.webp
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
turn off
She turns off the electricity.
cms/verbs-webp/122707548.webp
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
stand
The mountain climber is standing on the peak.
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
love
She loves her cat very much.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
know
She knows many books almost by heart.
cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
protect
Children must be protected.
cms/verbs-webp/63935931.webp
draaien
Ze draait het vlees.
turn
She turns the meat.
cms/verbs-webp/123380041.webp
overkomen
Is hem iets overkomen tijdens het werkongeluk?
happen to
Did something happen to him in the work accident?
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
build
When was the Great Wall of China built?
cms/verbs-webp/112970425.webp
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
get upset
She gets upset because he always snores.