Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
kill
Be careful, you can kill someone with that axe!

weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
run away
Some kids run away from home.

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
come closer
The snails are coming closer to each other.

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
cancel
The flight is canceled.

betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
mean
What does this coat of arms on the floor mean?

samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
summarize
You need to summarize the key points from this text.

luisteren
Hij luistert naar haar.
listen
He is listening to her.

aanraken
Hij raakte haar teder aan.
touch
He touched her tenderly.

leuk vinden
Het kind vindt het nieuwe speelgoed leuk.
like
The child likes the new toy.

sturen
Dit bedrijf stuurt goederen over de hele wereld.
send
This company sends goods all over the world.

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mention
The boss mentioned that he will fire him.
