Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/117421852.webp
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
become friends
The two have become friends.
cms/verbs-webp/43483158.webp
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.
go by train
I will go there by train.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
drive around
The cars drive around in a circle.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
remind
The computer reminds me of my appointments.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
persuade
She often has to persuade her daughter to eat.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
pass
Time sometimes passes slowly.
cms/verbs-webp/120015763.webp
naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
want to go out
The child wants to go outside.
cms/verbs-webp/70864457.webp
brengen
De bezorger brengt het eten.
deliver
The delivery person is bringing the food.
cms/verbs-webp/32312845.webp
uitsluiten
De groep sluit hem uit.
exclude
The group excludes him.
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
burn
You shouldn’t burn money.
cms/verbs-webp/121670222.webp
volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
follow
The chicks always follow their mother.
cms/verbs-webp/102136622.webp
trekken
Hij trekt de slee.
pull
He pulls the sled.