Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/117311654.webp
dragen
Ze dragen hun kinderen op hun rug.
carry
They carry their children on their backs.
cms/verbs-webp/33463741.webp
openen
Kun je dit blikje voor me openen?
open
Can you please open this can for me?
cms/verbs-webp/125088246.webp
imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
imitate
The child imitates an airplane.
cms/verbs-webp/119747108.webp
eten
Wat willen we vandaag eten?
eat
What do we want to eat today?
cms/verbs-webp/113316795.webp
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
log in
You have to log in with your password.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
pass
Time sometimes passes slowly.
cms/verbs-webp/132030267.webp
consumeren
Ze consumeert een stukje taart.
consume
She consumes a piece of cake.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
close
She closes the curtains.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
call back
Please call me back tomorrow.
cms/verbs-webp/115224969.webp
vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.
forgive
I forgive him his debts.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
drive around
The cars drive around in a circle.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
jump around
The child is happily jumping around.