Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/125402133.webp
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
touch
He touched her tenderly.
cms/verbs-webp/122010524.webp
ondernemen
Ik heb veel reizen ondernomen.
undertake
I have undertaken many journeys.
cms/verbs-webp/117491447.webp
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
depend
He is blind and depends on outside help.
cms/verbs-webp/105875674.webp
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
kick
In martial arts, you must be able to kick well.
cms/verbs-webp/3819016.webp
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
miss
He missed the chance for a goal.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
divide
They divide the housework among themselves.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
complete
They have completed the difficult task.
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
accept
Credit cards are accepted here.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
practice
The woman practices yoga.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
park
The cars are parked in the underground garage.
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cover
The child covers itself.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
travel around
I’ve traveled a lot around the world.