Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
handle
One has to handle problems.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
listen to
The children like to listen to her stories.
cms/verbs-webp/21529020.webp
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
run towards
The girl runs towards her mother.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
monitor
Everything is monitored here by cameras.
cms/verbs-webp/108218979.webp
moeten
Hij moet hier uitstappen.
must
He must get off here.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
run over
A cyclist was run over by a car.
cms/verbs-webp/86064675.webp
duwen
De auto stopte en moest geduwd worden.
push
The car stopped and had to be pushed.
cms/verbs-webp/112444566.webp
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.
talk to
Someone should talk to him; he’s so lonely.
cms/verbs-webp/44269155.webp
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
throw
He throws his computer angrily onto the floor.
cms/verbs-webp/104476632.webp
afwassen
Ik hou niet van afwassen.
wash up
I don’t like washing the dishes.
cms/verbs-webp/123237946.webp
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.
happen
An accident has happened here.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
know
She knows many books almost by heart.