Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/40946954.webp
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sort
He likes sorting his stamps.
cms/verbs-webp/116519780.webp
naar buiten rennen
Ze rent met de nieuwe schoenen naar buiten.
run out
She runs out with the new shoes.
cms/verbs-webp/120655636.webp
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
update
Nowadays, you have to constantly update your knowledge.
cms/verbs-webp/119235815.webp
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
love
She really loves her horse.
cms/verbs-webp/30793025.webp
pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
show off
He likes to show off his money.
cms/verbs-webp/101556029.webp
weigeren
Het kind weigert zijn eten.
refuse
The child refuses its food.
cms/verbs-webp/118343897.webp
samenwerken
We werken samen als een team.
work together
We work together as a team.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
monitor
Everything is monitored here by cameras.
cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
taste
The head chef tastes the soup.
cms/verbs-webp/113418367.webp
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.
decide
She can’t decide which shoes to wear.
cms/verbs-webp/91603141.webp
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
run away
Some kids run away from home.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
listen to
The children like to listen to her stories.