Vocabulary
Learn Verbs – Dutch
brengen
De koerier brengt een pakketje.
bring
The messenger brings a package.
leiden
De meest ervaren wandelaar leidt altijd.
lead
The most experienced hiker always leads.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
feel
The mother feels a lot of love for her child.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
use
Even small children use tablets.
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
repeat
Can you please repeat that?
verwijderen
De vakman heeft de oude tegels verwijderd.
remove
The craftsman removed the old tiles.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
pull up
The helicopter pulls the two men up.
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
kill
Be careful, you can kill someone with that axe!
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
drive
The cowboys drive the cattle with horses.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
go out
The kids finally want to go outside.
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
remind
The computer reminds me of my appointments.