Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/110322800.webp
hablar mal
Los compañeros de clase hablan mal de ella.
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
cms/verbs-webp/44269155.webp
lanzar
Él lanza su computadora enfadado al suelo.
gooien
Hij gooit zijn computer boos op de grond.
cms/verbs-webp/68435277.webp
venir
¡Me alegra que hayas venido!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
cms/verbs-webp/49585460.webp
terminar
¿Cómo terminamos en esta situación?
terechtkomen
Hoe zijn we in deze situatie terechtgekomen?
cms/verbs-webp/112407953.webp
escuchar
Ella escucha y oye un sonido.
luisteren
Ze luistert en hoort een geluid.
cms/verbs-webp/50772718.webp
cancelar
El contrato ha sido cancelado.
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cms/verbs-webp/93697965.webp
circular
Los coches circulan en círculo.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
cms/verbs-webp/132305688.webp
desperdiciar
No se debe desperdiciar energía.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
cms/verbs-webp/84365550.webp
transportar
El camión transporta las mercancías.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.
cms/verbs-webp/57574620.webp
entregar
Nuestra hija entrega periódicos durante las vacaciones.
bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.
cms/verbs-webp/82604141.webp
tirar
Él pisa una cáscara de plátano tirada.
weggooien
Hij stapt op een weggegooide bananenschil.
cms/verbs-webp/123367774.webp
ordenar
Todavía tengo muchos papeles que ordenar.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.