Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/119235815.webp
amar
Realmente ama a su caballo.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/122707548.webp
estar
El montañista está en la cima.
staan
De bergbeklimmer staat op de top.
cms/verbs-webp/120254624.webp
liderar
Le gusta liderar un equipo.
leiden
Hij leidt graag een team.
cms/verbs-webp/119895004.webp
escribir
Está escribiendo una carta.
schrijven
Hij schrijft een brief.
cms/verbs-webp/113671812.webp
compartir
Necesitamos aprender a compartir nuestra riqueza.
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
cms/verbs-webp/95655547.webp
dejar pasar
Nadie quiere dejarlo pasar en la caja del supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/86996301.webp
defender
Los dos amigos siempre quieren defenderse mutuamente.
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
cms/verbs-webp/91367368.webp
pasear
La familia pasea los domingos.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
cms/verbs-webp/92266224.webp
apagar
Ella apaga la electricidad.
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
cms/verbs-webp/33564476.webp
traer
El repartidor de pizzas trae la pizza.
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
cms/verbs-webp/86583061.webp
pagar
Ella pagó con tarjeta de crédito.
betalen
Ze betaalde met een creditcard.
cms/verbs-webp/111063120.webp
conocer
Los perros extraños quieren conocerse.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.