Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/117890903.webp
responder
Ella siempre responde primero.
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
cms/verbs-webp/124458146.webp
dejar
Los propietarios me dejan sus perros para pasear.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/128782889.webp
asombrarse
Ella se asombró cuando recibió la noticia.
verbazen
Ze was verbaasd toen ze het nieuws ontving.
cms/verbs-webp/104135921.webp
entrar
Él entra en la habitación del hotel.
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
cms/verbs-webp/124053323.webp
enviar
Está enviando una carta.
sturen
Hij stuurt een brief.
cms/verbs-webp/95190323.webp
votar
Se vota a favor o en contra de un candidato.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
cms/verbs-webp/105238413.webp
ahorrar
Puedes ahorrar dinero en calefacción.
besparen
Je kunt geld besparen op verwarming.
cms/verbs-webp/102114991.webp
cortar
El peluquero le corta el pelo.
knippen
De kapper knipt haar haar.
cms/verbs-webp/81740345.webp
resumir
Necesitas resumir los puntos clave de este texto.
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
cms/verbs-webp/27564235.webp
trabajar en
Tiene que trabajar en todos estos archivos.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
cms/verbs-webp/113248427.webp
ganar
Él intenta ganar en ajedrez.
winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
cms/verbs-webp/28642538.webp
dejar
Hoy muchos tienen que dejar sus coches parados.
laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.