Woordenlijst
Leer werkwoorden – Sloveens

prinašati
Dostavljavec prinaša hrano.
brengen
De bezorger brengt het eten.

roditi
Kmalu bo rodila.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

viseti dol
Viseča mreža visi s stropa.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

priti
Vesel sem, da si prišel!
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!

začeti
Vojaki začenjajo.
beginnen
De soldaten beginnen.

preživeti
Ves svoj prosti čas preživi zunaj.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

zastopati
Odvetniki na sodišču zastopajo svoje stranke.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.

poklicati
Pobrala je telefon in poklicala številko.
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.

odgovoriti
Študent odgovori na vprašanje.
antwoorden
De student beantwoordt de vraag.

pogrešati
Zelo te bom pogrešal!
missen
Ik zal je zo erg missen!

pustiti brez besed
Presenečenje jo pusti brez besed.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
