Woordenlijst
Leer werkwoorden – Engels (US)

depart
Our holiday guests departed yesterday.
vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

decide
She can’t decide which shoes to wear.
beslissen
Ze kan niet beslissen welke schoenen ze moet dragen.

carry
The donkey carries a heavy load.
dragen
De ezel draagt een zware last.

get through
The water was too high; the truck couldn’t get through.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.

search
The burglar searches the house.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.

lie
He often lies when he wants to sell something.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

understand
One cannot understand everything about computers.
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.

end
The route ends here.
eindigen
De route eindigt hier.

miss
He missed the chance for a goal.
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.

step on
I can’t step on the ground with this foot.
stappen op
Ik kan met deze voet niet op de grond stappen.

sort
I still have a lot of papers to sort.
sorteren
Ik heb nog veel papieren te sorteren.
