Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggest
The woman suggests something to her friend.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
make a mistake
Think carefully so you don’t make a mistake!

verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
improve
She wants to improve her figure.

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.
build
The children are building a tall tower.

laten staan
Vandaag moeten velen hun auto’s laten staan.
leave standing
Today many have to leave their cars standing.

bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
promote
We need to promote alternatives to car traffic.

denken
Ze moet altijd aan hem denken.
think
She always has to think about him.

sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.
sort
He likes sorting his stamps.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
meet
Sometimes they meet in the staircase.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
take back
The device is defective; the retailer has to take it back.

uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.
invite
We invite you to our New Year’s Eve party.
