Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

slapen
De baby slaapt.
sleep
The baby sleeps.

uitzetten
Ze zet de wekker uit.
turn off
She turns off the alarm clock.

verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
remove
How can one remove a red wine stain?

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.
spend money
We have to spend a lot of money on repairs.

missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
miss
He missed the chance for a goal.

benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.
emphasize
You can emphasize your eyes well with makeup.

open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
leave open
Whoever leaves the windows open invites burglars!

creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
create
He has created a model for the house.

uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
turn off
She turns off the electricity.

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
get by
She has to get by with little money.

vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
transport
We transport the bikes on the car roof.
