Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/114091499.webp
trainen
De hond wordt door haar getraind.
train
The dog is trained by her.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
appear
A huge fish suddenly appeared in the water.
cms/verbs-webp/123546660.webp
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
check
The mechanic checks the car’s functions.
cms/verbs-webp/128159501.webp
mengen
Verschillende ingrediënten moeten worden gemengd.
mix
Various ingredients need to be mixed.
cms/verbs-webp/57207671.webp
accepteren
Ik kan dat niet veranderen, ik moet het accepteren.
accept
I can’t change that, I have to accept it.
cms/verbs-webp/74693823.webp
nodig hebben
Je hebt een krik nodig om een band te verwisselen.
need
You need a jack to change a tire.
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
examine
Blood samples are examined in this lab.
cms/verbs-webp/68561700.webp
open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!
leave open
Whoever leaves the windows open invites burglars!
cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
follow
My dog follows me when I jog.
cms/verbs-webp/129203514.webp
kletsen
Hij kletst vaak met zijn buurman.
chat
He often chats with his neighbor.
cms/verbs-webp/90539620.webp
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
pass
Time sometimes passes slowly.
cms/verbs-webp/110056418.webp
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.
give a speech
The politician is giving a speech in front of many students.