Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

genereren
We genereren elektriciteit met wind en zonlicht.
generate
We generate electricity with wind and sunlight.

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
quit
I want to quit smoking starting now!

nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
take
She has to take a lot of medication.

schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
clean
The worker is cleaning the window.

achterliggen
De tijd van haar jeugd ligt ver achter haar.
lie behind
The time of her youth lies far behind.

afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
say goodbye
The woman says goodbye.

trekken
Hij trekt de slee.
pull
He pulls the sled.

verhuren
Hij verhuurt zijn huis.
rent out
He is renting out his house.

stoppen
De vrouw stopt een auto.
stop
The woman stops a car.

aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
offer
She offered to water the flowers.

veranderen
Het licht veranderde in groen.
change
The light changed to green.
