Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

stoppen
De vrouw stopt een auto.
stop
The woman stops a car.

aankomen
Veel mensen komen op vakantie met een camper aan.
arrive
Many people arrive by camper van on vacation.

betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
mean
What does this coat of arms on the floor mean?

overnemen
De sprinkhanen hebben de overhand genomen.
take over
The locusts have taken over.

sluiten
Ze sluit de gordijnen.
close
She closes the curtains.

de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.
find one’s way back
I can’t find my way back.

naar buiten willen
Het kind wil naar buiten.
want to go out
The child wants to go outside.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
win
He tries to win at chess.

beschermen
De moeder beschermt haar kind.
protect
The mother protects her child.

beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
begin
A new life begins with marriage.

controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
check
The mechanic checks the car’s functions.
