Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
introduce
He is introducing his new girlfriend to his parents.
cms/verbs-webp/122398994.webp
doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!
kill
Be careful, you can kill someone with that axe!
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
swim
She swims regularly.
cms/verbs-webp/22225381.webp
vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.
depart
The ship departs from the harbor.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
come closer
The snails are coming closer to each other.
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cover
The child covers itself.
cms/verbs-webp/115113805.webp
kletsen
Ze kletsen met elkaar.
chat
They chat with each other.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
repeat
Can you please repeat that?
cms/verbs-webp/67955103.webp
eten
De kippen eten de granen.
eat
The chickens are eating the grains.
cms/verbs-webp/102677982.webp
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
feel
She feels the baby in her belly.
cms/verbs-webp/34979195.webp
samenkomen
Het is fijn als twee mensen samenkomen.
come together
It’s nice when two people come together.
cms/verbs-webp/33564476.webp
bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
bring by
The pizza delivery guy brings the pizza by.