Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/118232218.webp
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
protect
Children must be protected.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
know
She knows many books almost by heart.
cms/verbs-webp/50772718.webp
annuleren
Het contract is geannuleerd.
cancel
The contract has been canceled.
cms/verbs-webp/73751556.webp
bidden
Hij bidt in stilte.
pray
He prays quietly.
cms/verbs-webp/115628089.webp
bereiden
Ze bereidt een taart.
prepare
She is preparing a cake.
cms/verbs-webp/107407348.webp
rondreizen
Ik heb veel rond de wereld gereisd.
travel around
I’ve traveled a lot around the world.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
travel
He likes to travel and has seen many countries.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
swim
She swims regularly.
cms/verbs-webp/57481685.webp
overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.
repeat a year
The student has repeated a year.
cms/verbs-webp/108350963.webp
verrijken
Specerijen verrijken ons eten.
enrich
Spices enrich our food.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
forget
She’s forgotten his name now.
cms/verbs-webp/95190323.webp
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.
vote
One votes for or against a candidate.