Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
cause
Alcohol can cause headaches.

omgaan
Men moet met problemen omgaan.
handle
One has to handle problems.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
demand
My grandchild demands a lot from me.

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
feel
The mother feels a lot of love for her child.

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
update
Nowadays, you have to constantly update your knowledge.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
show
I can show a visa in my passport.

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
hang down
The hammock hangs down from the ceiling.

bevelen
Hij beveelt zijn hond.
command
He commands his dog.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
win
He tries to win at chess.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
speak
He speaks to his audience.

bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
cover
She covers her face.
