Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/57248153.webp
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mention
The boss mentioned that he will fire him.
cms/verbs-webp/59066378.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
pay attention to
One must pay attention to traffic signs.
cms/verbs-webp/87994643.webp
wandelen
De groep wandelde over een brug.
walk
The group walked across a bridge.
cms/verbs-webp/109657074.webp
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
drive away
One swan drives away another.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
enter
He enters the hotel room.
cms/verbs-webp/124053323.webp
sturen
Hij stuurt een brief.
send
He is sending a letter.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
take care
Our son takes very good care of his new car.
cms/verbs-webp/132305688.webp
verspillen
Energie mag niet verspild worden.
waste
Energy should not be wasted.
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
send off
This package will be sent off soon.
cms/verbs-webp/121102980.webp
meerijden
Mag ik met je meerijden?
ride along
May I ride along with you?
cms/verbs-webp/123844560.webp
beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
protect
A helmet is supposed to protect against accidents.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
look forward
Children always look forward to snow.