Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/89635850.webp
draaien
Ze pakte de telefoon en draaide het nummer.
dial
She picked up the phone and dialed the number.
cms/verbs-webp/40632289.webp
kletsen
Studenten mogen niet kletsen tijdens de les.
chat
Students should not chat during class.
cms/verbs-webp/109434478.webp
openen
Het festival werd geopend met vuurwerk.
open
The festival was opened with fireworks.
cms/verbs-webp/111063120.webp
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.
cms/verbs-webp/66441956.webp
opschrijven
Je moet het wachtwoord opschrijven!
write down
You have to write down the password!
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
get drunk
He gets drunk almost every evening.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
look down
I could look down on the beach from the window.
cms/verbs-webp/5161747.webp
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
remove
The excavator is removing the soil.
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
throw to
They throw the ball to each other.
cms/verbs-webp/115373990.webp
verschijnen
Er verscheen plotseling een grote vis in het water.
appear
A huge fish suddenly appeared in the water.
cms/verbs-webp/122479015.webp
op maat snijden
De stof wordt op maat gesneden.
cut to size
The fabric is being cut to size.
cms/verbs-webp/44127338.webp
stoppen
Hij stopte met zijn baan.
quit
He quit his job.