Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
mention
The boss mentioned that he will fire him.

opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
pay attention to
One must pay attention to traffic signs.

wandelen
De groep wandelde over een brug.
walk
The group walked across a bridge.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
drive away
One swan drives away another.

binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
enter
He enters the hotel room.

sturen
Hij stuurt een brief.
send
He is sending a letter.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
take care
Our son takes very good care of his new car.

verspillen
Energie mag niet verspild worden.
waste
Energy should not be wasted.

versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
send off
This package will be sent off soon.

meerijden
Mag ik met je meerijden?
ride along
May I ride along with you?

beschermen
Een helm moet tegen ongelukken beschermen.
protect
A helmet is supposed to protect against accidents.
