Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
set
The date is being set.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
like
She likes chocolate more than vegetables.
cms/verbs-webp/33493362.webp
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
call back
Please call me back tomorrow.
cms/verbs-webp/127554899.webp
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.
prefer
Our daughter doesn’t read books; she prefers her phone.
cms/verbs-webp/106608640.webp
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
use
Even small children use tablets.
cms/verbs-webp/80325151.webp
voltooien
Ze hebben de moeilijke taak voltooid.
complete
They have completed the difficult task.
cms/verbs-webp/125884035.webp
verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.
surprise
She surprised her parents with a gift.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
suggest
The woman suggests something to her friend.
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
form
We form a good team together.
cms/verbs-webp/60395424.webp
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
jump around
The child is happily jumping around.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
belong
My wife belongs to me.
cms/verbs-webp/89869215.webp
schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
kick
They like to kick, but only in table soccer.