Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
run over
Unfortunately, many animals are still run over by cars.

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
feel
The mother feels a lot of love for her child.

doorrijden
De auto rijdt door een boom.
drive through
The car drives through a tree.

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
answer
The student answers the question.

controleren
Hij controleert wie daar woont.
check
He checks who lives there.

bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
thank
He thanked her with flowers.

leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.
get to know
Strange dogs want to get to know each other.

drinken
Ze drinkt thee.
drink
She drinks tea.

ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decipher
He deciphers the small print with a magnifying glass.

wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
drive away
She drives away in her car.

rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.
jump around
The child is happily jumping around.
