Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
set aside
I want to set aside some money for later every month.

gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
happen
Strange things happen in dreams.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
win
He tries to win at chess.

denken
Wie denk je dat sterker is?
think
Who do you think is stronger?

repareren
Hij wilde de kabel repareren.
repair
He wanted to repair the cable.

reizen
We reizen graag door Europa.
travel
We like to travel through Europe.

aanbieden
Ze bood aan de bloemen water te geven.
offer
She offered to water the flowers.

opschrijven
Ze wil haar zakelijk idee opschrijven.
write down
She wants to write down her business idea.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
drive away
One swan drives away another.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
make a mistake
Think carefully so you don’t make a mistake!

onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
examine
Blood samples are examined in this lab.
