Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
come to you
Luck is coming to you.
cms/verbs-webp/83636642.webp
slaan
Ze slaat de bal over het net.
hit
She hits the ball over the net.
cms/verbs-webp/96061755.webp
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
serve
The chef is serving us himself today.
cms/verbs-webp/113316795.webp
inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.
log in
You have to log in with your password.
cms/verbs-webp/100011426.webp
beïnvloeden
Laat je niet door anderen beïnvloeden!
influence
Don’t let yourself be influenced by others!
cms/verbs-webp/90773403.webp
volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.
follow
My dog follows me when I jog.
cms/verbs-webp/115847180.webp
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
help
Everyone helps set up the tent.
cms/verbs-webp/71612101.webp
binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
enter
The subway has just entered the station.
cms/verbs-webp/104849232.webp
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
give birth
She will give birth soon.
cms/verbs-webp/53646818.webp
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
let in
It was snowing outside and we let them in.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
check
He checks who lives there.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
offer
What are you offering me for my fish?