Vocabulary
Learn Verbs – Dutch
vernietigen
De bestanden worden volledig vernietigd.
destroy
The files will be completely destroyed.
uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.
pick out
She picks out a new pair of sunglasses.
schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.
kick
In martial arts, you must be able to kick well.
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
touch
The farmer touches his plants.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sit
Many people are sitting in the room.
bellen
Ze kan alleen bellen tijdens haar lunchpauze.
call
She can only call during her lunch break.
duwen
Ze duwen de man het water in.
push
They push the man into the water.
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
discuss
The colleagues discuss the problem.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
run over
Unfortunately, many animals are still run over by cars.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
go out
The kids finally want to go outside.
bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.
walk
This path must not be walked.