Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/130938054.webp
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cover
The child covers itself.
cms/verbs-webp/120686188.webp
studeren
De meisjes studeren graag samen.
study
The girls like to study together.
cms/verbs-webp/104759694.webp
hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.
hope
Many hope for a better future in Europe.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
burn
The meat must not burn on the grill.
cms/verbs-webp/66787660.webp
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.
paint
I want to paint my apartment.
cms/verbs-webp/128644230.webp
vernieuwen
De schilder wil de muurkleur vernieuwen.
renew
The painter wants to renew the wall color.
cms/verbs-webp/92054480.webp
gaan
Waar is het meer dat hier was heengegaan?
go
Where did the lake that was here go?
cms/verbs-webp/118596482.webp
zoeken
Ik zoek paddenstoelen in de herfst.
search
I search for mushrooms in the fall.
cms/verbs-webp/120128475.webp
denken
Ze moet altijd aan hem denken.
think
She always has to think about him.
cms/verbs-webp/85860114.webp
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
go further
You can’t go any further at this point.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
divide
They divide the housework among themselves.
cms/verbs-webp/106665920.webp
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
feel
The mother feels a lot of love for her child.