Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

mengen
De schilder mengt de kleuren.
mix
The painter mixes the colors.

bedekken
Ze bedekt haar haar.
cover
She covers her hair.

corrigeren
De leraar corrigeert de essays van de studenten.
correct
The teacher corrects the students’ essays.

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
open
The safe can be opened with the secret code.

wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
wake up
The alarm clock wakes her up at 10 a.m.

tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
lie opposite
There is the castle - it lies right opposite!

annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cancel
He unfortunately canceled the meeting.

binnenkomen
De metro is net het station binnengekomen.
enter
The subway has just entered the station.

aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
offer
What are you offering me for my fish?

verspillen
Energie mag niet verspild worden.
waste
Energy should not be wasted.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
pass
The students passed the exam.
