Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/112286562.webp
werken
Ze werkt beter dan een man.
work
She works better than a man.
cms/verbs-webp/116932657.webp
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
receive
He receives a good pension in old age.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
live
They live in a shared apartment.
cms/verbs-webp/77646042.webp
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
burn
You shouldn’t burn money.
cms/verbs-webp/83661912.webp
bereiden
Ze bereiden een heerlijke maaltijd.
prepare
They prepare a delicious meal.
cms/verbs-webp/34567067.webp
zoeken naar
De politie zoekt naar de dader.
search for
The police are searching for the perpetrator.
cms/verbs-webp/40326232.webp
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!
understand
I finally understood the task!
cms/verbs-webp/67624732.webp
vrezen
We vrezen dat de persoon ernstig gewond is.
fear
We fear that the person is seriously injured.
cms/verbs-webp/59066378.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
pay attention to
One must pay attention to traffic signs.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
trade
People trade in used furniture.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
lose
Wait, you’ve lost your wallet!
cms/verbs-webp/71883595.webp
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.
ignore
The child ignores his mother’s words.