Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/118485571.webp
doen voor
Ze willen iets voor hun gezondheid doen.
do for
They want to do something for their health.
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
throw to
They throw the ball to each other.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
find difficult
Both find it hard to say goodbye.
cms/verbs-webp/116610655.webp
bouwen
Wanneer werd de Chinese Muur gebouwd?
build
When was the Great Wall of China built?
cms/verbs-webp/98561398.webp
mengen
De schilder mengt de kleuren.
mix
The painter mixes the colors.
cms/verbs-webp/96571673.webp
schilderen
Hij schildert de muur wit.
paint
He is painting the wall white.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
enter
The ship is entering the harbor.
cms/verbs-webp/106088706.webp
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.
stand up
She can no longer stand up on her own.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
burn down
The fire will burn down a lot of the forest.
cms/verbs-webp/123213401.webp
haten
De twee jongens haten elkaar.
hate
The two boys hate each other.
cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
drink
The cows drink water from the river.
cms/verbs-webp/121180353.webp
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
lose
Wait, you’ve lost your wallet!