Vocabulary

Learn Verbs – Dutch

cms/verbs-webp/80116258.webp
evalueren
Hij evalueert de prestaties van het bedrijf.
evaluate
He evaluates the performance of the company.
cms/verbs-webp/101158501.webp
bedanken
Hij bedankte haar met bloemen.
thank
He thanked her with flowers.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
carry
The donkey carries a heavy load.
cms/verbs-webp/106279322.webp
reizen
We reizen graag door Europa.
travel
We like to travel through Europe.
cms/verbs-webp/47802599.webp
verkiezen
Veel kinderen verkiezen snoep boven gezonde dingen.
prefer
Many children prefer candy to healthy things.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stop
You must stop at the red light.
cms/verbs-webp/103719050.webp
ontwikkelen
Ze ontwikkelen een nieuwe strategie.
develop
They are developing a new strategy.
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
use
We use gas masks in the fire.
cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
walk
He likes to walk in the forest.
cms/verbs-webp/42111567.webp
een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
make a mistake
Think carefully so you don’t make a mistake!
cms/verbs-webp/89516822.webp
straffen
Ze strafte haar dochter.
punish
She punished her daughter.
cms/verbs-webp/31726420.webp
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
turn to
They turn to each other.