Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
look
Everyone is looking at their phones.

afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
say goodbye
The woman says goodbye.

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
quit
I want to quit smoking starting now!

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
harvest
We harvested a lot of wine.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
take apart
Our son takes everything apart!

zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sit
Many people are sitting in the room.

kiezen
Het is moeilijk om de juiste te kiezen.
choose
It is hard to choose the right one.

volgen
De kuikens volgen altijd hun moeder.
follow
The chicks always follow their mother.

dragen
De ezel draagt een zware last.
carry
The donkey carries a heavy load.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
beat
Parents shouldn’t beat their children.

schilderen
Hij schildert de muur wit.
paint
He is painting the wall white.
