Vocabulary
Learn Verbs – Dutch

moeten
Men zou veel water moeten drinken.
should
One should drink a lot of water.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!
kick
Be careful, the horse can kick!

nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
take
She has to take a lot of medication.

antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
respond
She responded with a question.

gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
go
Where are you both going?

terugrijden
De moeder rijdt met de dochter terug naar huis.
drive back
The mother drives the daughter back home.

antwoorden
De student beantwoordt de vraag.
answer
The student answers the question.

belonen
Hij werd beloond met een medaille.
reward
He was rewarded with a medal.

weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.
leave out
You can leave out the sugar in the tea.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
work
The motorcycle is broken; it no longer works.

toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
add
She adds some milk to the coffee.
